Ik mag het misschien niet schrijven, zeker niet als openingszin, maar James Ensor en ik hebben nooit geklikt. Die bleke pastelkleuren met keer op keer een hoofdrol voor dat viezige roze, de vervreemding en het lelijke ongrijpbare van zijn clowneske figuren. Nee, dank je wel. Tot dit jaar. Tot deze carnaval die ik, thuis in Brabant, ook altijd een beetje meevier.

Niet in een carnavalsfamilie geboren en import, merk ik dat het elk jaar zoeken is naar de juiste sfeer, het goede van flauwekul. Dit jaar met al haar politieke geweld, gedomineerd door masculine met oogkleppen en vanuit eigen belang regerende autocraten, voelt de overgang naar de met bierovergoten hoempapa wel heel groot. Het hossen in de tent tegen een decor van wereldmachten die zichzelf de wereld toe eigenen, politiek die via socials wordt bedreven, leiders die elkaar ten overstaan van de wereld schofferen. De burgers, de zwakkeren, de andersdenkende, de vrouwen, kortom: de anderen, een groep die maar uit lijkt te dijen, worden met een grote veeg allemaal gemarginaliseerd. Dingen worden geregeld, benauwdheid neemt toe.
Misschien voel ik me daarom nu wel aangetrokken tot het werk van James Ensor. In wiens werk begrippen als vrolijkheid en schoonheid altijd iets wreeds hebben. Zo ook in bovenstaand olieverf schilderij waar de lange stoet feestvierders zich tegen een uitbundige achtergrond, vol beweging door de losse penseelvoering van Ensor, vermaken. Bij nader inzien ontdek je echter de gehavende vogel die net flink te grazen is genomen door de twee katten. Het is dit nare tafereel waar de carnavaleske feestvierders zich vrolijk aan vergapen. Daarmee haalt Ensor in 1 klap alle illusie over de goedheid van de mens onderuit. In zijn werk bestaat de mens vaak uit een dun laagje, vaak ook letterlijk een dun laagje verf / een veeg, beschaving. De narigheid en narrigheid blijven hangen. Ik vraag me af hoe ik dit gevoel in een passende outfit kan vertalen...
留言